“Modernist architecture is not merely ugly. It is revolutionary. It destroys the memory of what once was, and with it the soul of a people.”
— E. Michael Jones, Living Machines
“There is a timeless way of building. It is thousands of years old, and the same today as it has always been. The great traditional buildings of the past, the villages and tents and temples in which man feels at home, have always been made by people who were very close to the center of this way.”
— Christopher Alexander, The Timeless Way of Building
Architectuur is nooit neutraal. Zoals E. Michael Jones het formuleert in Living Machines: ‘Zoals kleren de man maken, maakt de architectuur van een stad zijn persoonlijkheid. Historisch gezien had elke gemeenschap—stad, dorp, streek—zijn eigen esthetiek, zijn eigen ziel, en zijn eigen karakter.

Dialecten, tradities en bouwstijlen gaven elke plek een unieke entiteit, verweven in grotere regionale en nationale identiteiten. De wereld was een veelkleurig tapijt, waarin verschillen de regel waren, niet de uitzondering.
In de loop van de twintigste eeuw onderging deze diversiteit een radicale transformatie. Waar architecten als Adolf Loos aan het begin van die eeuw al het ornament ter discussie stelden als moreel en cultureel achterhaald, werkte Peter Behrens — als mentor van Gropius — al aan een functionele vormentaal die ritme en waardigheid nog verenigde. Maar het was Walter Gropius die het modernisme met Bauhaus tot systeem verhief: strak, universeel en historieloos. Wat begon als een praktisch antwoord op nieuwe economische en sociale realiteiten, groeide uit tot een esthetisch regime. De platte daken, gladde oppervlakken en afwezigheid van ritme of herinnering leken eenvoud te belichamen, maar sloten in feite elke vorm van erfelijkheid buiten.

Kevin MacDonald laat in zijn werk The Culture of Critique zien hoe culturele stromingen niet spontaan en neutraal ontstaan, maar vaak strategisch worden ingezet of versterkt om bepaalde maatschappelijke doelen te dienen. MacDonald legt bloot hoe globalisme—de ontmanteling van nationale, regionale en lokale identiteiten—wordt benut om potentiële weerstand tegen economische en politieke elites te neutraliseren.
Hoewel Gropius zelf geen Jood was en wellicht idealistische intenties had, werd de verspreiding van de Bauhaus-stijl vanaf het begin gesteund door culturele en financiële structuren waarin invloedrijke Joodse netwerken een centrale rol speelden. Niet alleen via mecenassen, opdrachtgevers en de geleidelijke verplaatsing van invloed via onderwijsinstellingen, stichtingen en kunstacademies, maar ook via beeldvorming: een subtiel maar krachtig narratief dat Bauhaus verhief tot morele voorhoede. Wat zich voordeed als neutrale esthetiek, was ook culturele sturing — via uitgevers, tijdschriften, tentoonstellingen en later Hollywood en literaire iconen als Ayn Rand, die met haar roman The Fountainhead de modernistische architect als visionaire held verbeeldde — esthetisch verwant, ideologisch afwijkend. Deze beweging was nuttig omdat ze historische identiteiten, en daarmee collectieve weerstand, effectief ontmantelde. Door lokale esthetiek te vervangen door universele, modernistische architectuur raakten gemeenschappen ontzield en verloren hun culturele wortels.
Het resultaat is zichtbaar in steden wereldwijd: een monotone stedelijke omgeving waarbinnen mensen zich steeds moeilijker kunnen verbinden met hun lokale geschiedenis en identiteit. Dit fenomeen sluit naadloos aan bij wat MacDonald “culturele inversie” noemt: wat goed en heilzaam is voor gemeenschappen (culturele eigenheid, historische verbondenheid) wordt vervangen door wat voordelig is voor machtige, tribale elites—homogenisering, individualisering en ontworteling.
Deze architectonische vervlakking voltrok zich in herkenbare fasen. Waar het modernisme met Bauhaus de breuk met het verleden nog maskeerde in neutraliteit en functionaliteit, ging de internationale stijl een stap verder: zij pretendeerde universele toepasbaarheid, wat in feite leidde tot culturele verdamping.

In het postmodernisme werd dat proces ironisch herhaald: historische vormen keerden terug, maar als parodie. Geen herstel, maar pastiche.

Architectuur werd vorm zonder geloof.
Daarna volgde het brutalisme, dat geen poging meer deed om te verbinden of te maskeren. Waar Bauhaus de ziel liet verdampen in wit licht en gladde vormen, sloeg het brutalisme als een blok beton in op elke poging tot herkenning. Beide stromingen ontspruiten aan dezelfde wortel van culturele ontbinding: de breuk met het organische, het erfelijke, het ritmisch gegroeide.

Maar waar Bauhaus ontworteling camoufleert met functionaliteit en gladde abstractie, verheft brutalisme de breuk tot statement.

Geen sporen van herinnering, geen ruimte voor sier — alleen zwaarte, ruwheid en geslotenheid. De brutalistische tempel is niet gebouwd voor mensen, maar voor systemen.

Hij is niet warm of verbonden, maar onverschillig, gesloten, hermetisch. Hij nodigt niet uit, hij eist onderwerping. Toch is hij eerlijker dan zijn voorgangers: hij toont wat er is. De naakte drager. Het betonnen skelet zonder vlees. Het herinnert niet aan verleden, maar aan massa. Aan orde zonder afkomst. Aan structuur zonder ziel.
In die zin is brutalisme geen ontkenning van de breuk, maar haar litteken. Waar Bauhaus de amputatie verborg onder design, toont brutalisme de stomp. Het is het stadium waarin de geest zich niet meer hoeft te verantwoorden, maar alleen nog hoeft te bestaan — kaal, rauw, en dwingend.

Wat niet meer weet waar het vandaan komt, bouwt niet om te wonen, maar om te verankeren: macht, massa, en geheugenverlies.
Wat daarna kwam, was geen stijl meer, maar algoritme. In het parametrisch design bepaalt het systeem zelf de vorm: biomorfe, vloeiende structuren gegenereerd door data en rekenmodellen, los van mens, plaats of herinnering. Architectuur als transhumanistisch sjabloon. De geest is vervangen door code. Geen architectonische ziel meer, alleen proces.

Tegelijkertijd ontstond ook deconstructivisme: een stijl die actief fragmentatie nastreeft. Schuine lijnen, botsende volumes, desoriënterende ruimtes.

Geen harmonie, geen herkenning — alleen permanente destabilisatie. Architectuur wordt spiegel van het postmoderne ik: vloeibaar, gefragmenteerd, ironisch, ontheemd.
De stijl van ‘esthetisch geweld’ kan daarmee worden gezien als apotheose van dit proces: niet langer gericht op neutralisatie, maar op vervreemding. Het is de logische vervolgstap van het verlies aan worteling: als de geest niets meer herkent, rest slechts de schok. De architectuur wordt een projectie van een cultuur die zijn anker heeft losgelaten. De geest zoekt herkenning, maar krijgt confrontatie.

De kern van dit proces is niet architectuur zelf, maar hoe ze wordt ingezet. Architectuur wordt hiermee niet slechts een kwestie van esthetiek, maar een krachtig wapen in een dieper liggende strijd om identiteit, cohesie en gemeenschapszin. Bauhaus, brutalisme en hun nazaten dienden—bewust of onbewust—als stormram voor culturele globalisering en ontworteling. De sensatie-architectuur van nu is daar het echoende verval van: de vorm zonder geest.

Dit is geen pleidooi voor nuance, geen lofzang op beton — maar een analyse van architectuur als strategisch wapen tegen afkomst en gemeenschap. Niet als toevallig bijproduct van modernisering, maar als cultureel wapen in een frontale aanval op erfelijkheid,

Samenhang en herinnering.

Want als, zoals Jones stelt, architectuur de persoonlijkheid van een stad vormt, dan toont het stedelijk landschap van vandaag ons precies wat we kwijt zijn — en wie daarvan profiteert. De abstracte monumentaliteit van het heden verraadt geen wortels, geen richting, geen volkse ziel. Ze is het spiegelbeeld van een tijd die haar verleden heeft verloochend en haar toekomst verhandeld.
Wat we bouwen weerspiegelt wat we vereren — en vormt wat we worden.
En toch: er zijn plekken waar de geest nooit verdween.

Wat volgt is een beeldverhaal: sporen van gemeenschap, tot aan het punt waar architectuur haar oorsprong niet langer verdraagt.
– Epiloog: Wat de gebouwen vertellen –
Ⅰ. Ontstaan en gewortelde orde (natuurlijke architectuur, erf, ritme)






Ⅱ. Ambacht en stedelijke verheffing (ritmiek, gilde, orde, studie, spiritualiteit)







Ⅲ. Breuk en verdwijnende ziel (decor, façade, algoritme, ironie)







De cirkel sluit — maar niet als thuiskomst.
Artikel: Nachtraof.