De titel van het boekenprijs winnende werk “The Jewish Century” (National Jewish Book Awards Winner van de Jewish Book Council 2005), oftewel “De Joodse Eeuw” verraad niets teveel over de inhoud van het boek. Is het een goed boek? Absoluut het is een meesterwerk, maar ook geschreven vanuit wat lijkt onbegrijpelijke onschuld en een zekere naïviteit, want het is bepaald niet ondenkbaar dat, wat veelal wordt gevreesd binnen de instanties die “ons liberale democratische systeem”, genaamd “onze staat”, dienen, dat “extreemrechts hiermee aan de haal zal gaan”.
Deze laatste uitlating zijn we al gewend van onderzoekers die met deze waarschuwing hun artikelen besluiten als resultaten van hun onderzoek het liberale gelijkheidsideaal lijken te ondermijnen. Denk bijvoorbeeld aan onderzoek waaruit blijkt dat genen (erfelijkheid) van grote invloed zijn op IQ scores. Maar deze bijsluiter ontbreekt bij dit boek ten enenmale. Helaas is er geen Nederlandse vertaling van dit werk, dus kom op Nederlandse vertalers, als “Mein Kampf” met bijsluiter vertaald kan worden, kan dit inzicht gevende werk toch ook worden vertaald?
Wie hoopt op een opschepperig werk ten aanzien van joodse (of betreft het hier meer dan een geloof, namelijk ook een volk, en is het Joodse?, wij laten het hier bij joodse, maar u mag wat ons betreft ook overal Joodse lezen) wereldomvattende prestaties komt bedrogen uit, enkele passages daargelaten. Het is niets anders dan een getrouwe beschrijving van de omvorming en invloed van de Asjkenazische psyche, in samenhang met de wereld veranderende gebeurtenissen uit de vorige eeuw, in een historische context, vanaf de ineenstorting van het door corruptie en wanbestuur onbestuurbaar geworden land Polen-Litouwen, waar de joden door rooms-katholieke legers uit verdreven werden naar de “Pale of Settlement”, het paalgebied (vanaf circa 1791), het westelijke gebied van het toenmalige Russische Rijk. In de tekst op de achterflap wordt dit boek geduid als een meesterwerk van interpretatieve geschiedenis. Voor ons was het dan ook een zeer verhelderende leeservaring en we zagen vooral onze overtuigingen meermaals bevestigd bij het lezen van dit werk. Na het tot zich nemen van “The Jewisch Century”, krijgen lezers het idee dat de twintigste eeuw eigenlijk historisch niet goed begrepen kan worden zonder de joodse invloed op de grote wereldgebeurtenissen hierbij te betrekken. Deze belangrijke inzichten willen wij niemand ontnemen, ook onze boeren niet, vandaar dit artikel. Maar niet gedraald, laten we een beknopte beschrijving van de inhoud van dit werk geven, die recht doet aan de voor ons essentiële wereldbeschouwing en werkelijkheid die met gemak uit deze pil van Slezkine te halen valt.
Aanvankelijk leidden de joden in het Paalgebied hun gebruikelijke bestaan, namelijk als sjacheraars, handelaars, drankstokers, verpachters, speculanten en souteneurs. Kortom ze leefden hun leven zoals volgens Slezkine gebruikelijk is voor mercuriërs. In het eerste hoofdstuk gaat Slezkine uitgebreid in op mercuriaans versus apollinisch. Mercuriërs, oftewel diensten verlenende nomaden (rondtrekkende barbiers, schrijvers, woekeraars, handwerkslieden voor bepaalde artefacten, handelaren en voor het kleinste deel bepaalde middenstanders vaak verenigd in exclusieve verbanden, wat wij nu internationale netwerken zouden noemen; onder andere joden), kenmerken zich door met niets anders dan verstandelijk vernuft en gewiekstheid brood op de plank te zien te krijgen. Apollinisch zijn de stammen die voedsel produceren. Apollinisch stelt Slezkine gelijk aan dionysisch. Apollo, de god van de ernst en schoonheid, wordt de god van wijn en feest, Dionysus, als het binnenhalen van de oogst wordt gevierd. Apollinisch wordt volgens Slezkine gekenmerkt door hart en lichaam, mercuriaans door ratio en ziel (een geliefd onderscheid die joden maken: er zijn mensen die werken met hun handen en er zijn mensen die werken met hun hoofd). In de oudheid is volgens Slezkine de animositeit tussen beide typen stammen niet te verklaren uit onderling onbegrip, zoals volgens de aangeleerde overtuiging van de liberaal opgevoede burger, maar juist omdat ze elkaar zo goed kenden en wisten wat ze van elkaar te verwachten hadden. Volgens Slezkine leefden de mercuriaanse clans of stammen vanzelfsprekend als vreemdelingen tussen de land bezittende en voedsel producerende apolliniërs. Om het nimmer aflatende gevaar van assimilatie te keren implementeerden de mercuriërs bijvoorbeeld hun eigen reinheidsgebruiken, hielden er een afwijkende mengelmoes taal en minstens een tweede geheime taal op na. Met de mengelmoestaal kon min of meer met de plaatselijke apolliniërs worden gecommuniceerd. Ze ontwikkelden een religie en rituelen zodanig dat hiermee de voortzetting van hun exclusieve wortelloze bestaan verder werd veiliggesteld. Sociale ommegang en zeker vermenging buiten de eigen clan werd door mercuriërs gezien als een soort van doodzonde. De wens was om van vreemde smetten vrij te blijven.
Slezkine beschrijft in het boek de invloed en het effect van modernisering op de traditionele mercuriaanse-apollinische wereld. De aanleg van een internationaal spoorwegennet, de urbanisering en de industrialisering transformeerde een aanzienlijk deel van de apolliniërs in mercuriërs; gebondenheid aan een bepaald grondgebied verdween voor een belangrijk deel. De algemene levensstijl veranderde in een zogenaamde moderne levensstijl. Volgens Slezkine werden joden doorgaans onlosmakelijke in relatie gebracht met (de sociale kant van) modernisering, omdat ze topposities bekleden en een prominente leidende rol bleken te vervullen in het doorvoeren ervan. Slezkine geeft in het boek overigens meerdere malen als statistische onderbouwing tal van percentages, om overrepresentatie van joden in elitefuncties aan te tonen. De reden voor deze overrepresentatie is volgens Slezkine natuurlijk verklaarbaar, omdat nazaten van de traditionele mercuriërs doorgaans van huis uit betere mercuriërs zijn (kunnen b.v. gemakkelijker terugvallen op een al bestaand sociaal internationaal netwerk in een wortelloze wereld en geschikt omdenken als veranderde omstandigheden daar om vragen) dan nazaten van de traditionele apolliniër. De lezer kan zich afvragen in welke mate deze nieuwe (sociale) inrichting van de wereld natuurlijk is in de zin van dat deze kan worden losgezien van een achterliggende stammenstrijd om wereldwijd te domineren.
Nationalisme is, afgaande op de “The Jewish Century” (TJC), een eerste poging tot centralisering om bij een voorheen uitsluitend uit apolliniërs bestaand volk de dreiging van volledige vormloze ontworteling in een gemoderniseerde wereld tegen te gaan en om deze groep mensen überhaupt te kunnen regeren. De nazaten van traditionele mercuriërs en apolliniërs, werden nationalisten, waarbij zoals al aangegeven de nazaten van de traditionele mercuriërs verhoudingsgewijs oververtegenwoordigd waren binnen deze elite. Het derde en vierde hoofdstuk van het boek vertrekt vanuit deze beginsituatie. In Tsaristisch Rusland waren de eerste mercuriërs Duitsers, die ongetwijfeld ook als apolliniërs tussen de koelakken (Russische boeren en tevens landeigenaren) te vinden waren. Lezers krijgen zo de indruk dat zowel in de elite als onder de boeren Duitsers (eigenlijk wat we nu het Noord-Europese type noemen als sprekend voorbeeld van blanken) kennelijk ruim vertegenwoordigd waren. De aanwezigheid van joden werd in Rusland aanvankelijk, zoals bij wet vastgesteld, alleen geduld binnen het paalgebied en nergens daarbuiten. Deze situatie veranderde evenwel enigszins in een met de moderne wereld mee veranderend Rusland; het werd joden weer enigermate toegestaan om te studeren aan gymnasia en universiteiten, wat van huis uit ook werd gestimuleerd. Voor de jonge joden uit het paalgebied bleek dit een ware openbaring te zijn. In TJC staat dat ze smoorverliefd werden op de Russische taal. Hele passages uit werken van grote Russische schrijvers konden ze uit het hoofd citeren, vooral de dichter en schrijver Pushkin die voor een belangrijk deel de Russische cultuur en volksziel definieerde, was bij deze nieuwe generatie joden geliefd en werd door hen zeer bewonderd. Dit bracht binnen de sjtetls (joodse nederzettingen) in het paalgebied een verandering te weeg, die zich in samenhang met wat Slezkine “vadermoord” noemt, voltrok. Er ontstond een enorme generatiekloof tussen Russisch geschoolde jongeren die naar de grote steden in Rusland trokken en hun orthodoxe ouders in de sjtetl. De jongeren konden het uit rasperige klanken bestaande gebrabbel van hun eigen grootouders, die het lieten bij halfbakken zinnen, zelfs niet meer verstaan. Door grondige bestudering van en vereenzelviging met de Russische literatuur ontwikkelden de jongelingen die de sjtetl waren ontvlucht, zich tot betere Russen dan de Russen zelf. Ze konden zo gemakkelijk in wisselwerking treden met de Russische bovenlaag. De moderne Russische jood verruilde de Talmoed voor “Das Kapital”. De Talmoedische bestudering van het werk van Marx zal van grote waarde zijn geweest, zodat, zoals beschreven wordt in TJC, de moderne jood een cruciale en leidinggevende rol kon spelen in het organiseren en uitvoeren van de Russische communistische revolutie, vanwege onder andere het “goed en geschikt kunnen verwoorden”. Met een ongekende energie, bevlogenheid en jeugdig elan (want deze revolutie werd gekenmerkt door een jeugdcultuur van jongeren die zich afzetten tegen hun ouders, die er in hun ogen een achterlijke onderontwikkelde en onsmakelijke manier van leven op nahielden) stortten de jonge joden zich uiteindelijk als mensjewiek of bolsjewiek op de rode revolutie. In TJC wordt dit vooral neergezet als streven naar een utopische samenleving, waarbij de mercuriaanse wortels de joden goed van pas kwamen: voor het maken van propaganda, het illegaal bemachtigen van allerlei voor de revolutie noodzakelijke middelen en het onderhouden en uitbreiden van geheime organisaties en netwerken. Deze revolutie dreef zeker ook op nationalistische Russische sentimenten, want Pushkin werd overvloedig gebruikt om de juiste stemming en passie te bewerkstelligen bij de jonge revolutionairen. Ook om de meest gruwelijke, maar volgens de jongeren noodzakelijk acties uit te voeren (de revolutionaire Moloch), althans afgaande op de TJC. De joden waren dan ook oververtegenwoordigd bij de Tsjeka, de bolsjewistische geheime dienst. De Tsjeka was verantwoordelijk voor de meest brute massamoorden op en deportaties van koelakken allemaal uit naam van het verbeteren van de wereld (de lezer kan hier een versie van Tikkun Olam in herkennen). Volgens Slezkine werd door de tegen hun ouders rebellerende joden tegelijk een joodse revolutie binnen de communistische revolutie gevoerd. Een revolutie tegen “de schande van de eigen verbannen voorouders” en voor de “Hebreeuwse trots” … en tegen het Rusland van “dikke wangen” en voor het Rusland van Galina Apollonovna. De dikke wangen is een denigrerende term voor Russische schooljongens (die overklast dienen te worden in de strijd om een betere positie in de academische wereld te bemachtigen; volgens de Thora leraar Monsieur Lieberman in het kader van de Goliath die verslagen moet worden door David). Galina Apollonovna transformeert van onbereikbaar (niet-joods) object van liefde en begeerte van voor de revolutie, tot een gedesillusioneerde en gebroken vrouw die na de revolutie soms zelfs gratis haar liefdesdiensten aanbied. Slezkine ziet dit als metafoor voor een gewelddadige poging om zo een wereld van mercuriaanse apolliniërs te realiseren.
Slezkine gebruikt een serie vertellingen, gebundeld in “Tevye en zijn Dochters” (of “Tevye de Melkslijter” geschreven in het Jiddisch door Sholem Aleichem), als vehikel om de drievoudige transformatie van de joodse samenleving te beschrijven, zoals die is voortgekomen uit de tribale sjtetl-joden uit het paalgebied. De veelgeprezen musical “Fiddler on the Roof” van Jerry Bock, Sheldon Harnick en Joseph Stein is gebaseerd op Aleichems “Tevye en zijn Dochters”. In het romantische beeld van de orthodox traditionele vader uit de musical, die weloverwogen uiteindelijk toch de keuzes van zijn dochters accepteert (ook al wordt de keuze van Chava om met een niet-joodse revolutionair verder te gaan door hem niet met haar oog in oog, maar in zichzelf mompelend, gezegend), is niets terug te vinden van de grote afkeer die de jonge revolutionairen hadden van het sjtetl-leven.
De drie dochters van Tevye (hij had er 5, maar misschien ook wel 7) die Slezkine metaforisch gebruikt zijn Hodl en haar nakomelingen (de mercuriaanse apollinische jood in de Sovjet Unie), Beilke en haar nakomelingen (de Amerikaanse mercuriaanse jood) en Chava’s en haar nakomelingen (de apollinische jood in Israël). Deze matriarchale insteek om de naoorlogse ontwikkelingen treffend te beschrijven zal volgens lezers van TJC precies passen bij het beeld van de tribale jood.
Hodl had in de Sovjet Unie van voor de tweede wereldoorlog een vooraanstaand elitair leven. Er werden weliswaar veel joden geruimd tijdens de zuiveringen van Stalin (de nakomelingen van de koelakken maalden hier niet echt om), maar proportioneel gezien minder dan onder het niet-joodse deel van de bevolking. Aanvankelijk waren er geen restricties in het percentage joden in topposities in de overheid, pers, geneeskunde en farmacie, waar ze de Duitse mercuriërs na de revolutie volledig hadden vervangen. Na de tweede wereldoorlog veranderde dit evenwel. Het blijft gissen of Stalin zich zorgen maakte over de zeer zichtbare antisemitische sentimenten die overduidelijk aanwezig waren in het westelijk deel van zijn Rijk en uitmonden in pogroms van de plaatselijke bevolking tegen joden, nadat de Europees-Duitse legers deze gebieden hadden veroverd (of bevrijd en heroverd vanuit het oogpunt van de plaatselijke bevolking) op de Sovjet Unie. Om te voorkomen dat het volk in brede zin zich niet tegen hem zou gaan keren kan het heel goed zijn dat daarom het percentage joden binnen genoemde gebieden aan banden werd gelegd; “affirmative action” voor Sovjetjoden dus. Het bezoek van Golda Meïr in 1948, en de enthousiaste pro-Israël demonstratie van Sovjetjoden die hiermee samenhingen, zal Stalin wellicht ook hebben doen laten twijfelen aan de loyaliteit van de Sovjetjoden, wat van invloed kan zijn geweest op de gewraakte quota. Voor Hodls nakomelingen was de Sovjet Unie daarmee in ieder geval niet meer de utopische ideale samenleving van hun moeder of grootmoeder, waarin ze ongehinderd konden excelleren en zich konden manifesteren in de bovenlaag van de bevolking. Joden werden opnieuw min of meer buitenstaander in de Sovjet Unie. Slezkine, die in de Sovjet Unie opgroeide, geeft in een interview aan dat het hem altijd heeft verbaasd dat joden die zo’n prominente en doorslaggevende rol hadden gespeeld bij de revolutie nu geassocieerd werden met anti-Sovjet sentimenten. Zijn onderzoek naar hoe dit dan wel tot stand is gekomen motiveerde hem tot het schrijven van TJC.
Intussen waren Chava haar kinderen druk doende om Israël, als gebruinde boer en krijger (in de buitenlucht en niet als bleke brildrager in de Sjoel, waar taalvaardigheid centraal staat), te laten verrijzen als een land van apollinische joden. Uiteraard met de nodige steun van Beilke haar kinderen in de Verenigde Staten, die zich daar inmiddels op de welkbende wijze (studie en doorzettingsvermogen) als mercuriërs omhoog hadden gewerkt. De zesdaagse oorlog was volgens Slezkine het moment waarop de joden wereldwijd als eenheid werden samengesmeed. Zowel in de Sovjet Unie als in de Verenigde Staten zaten joden gekluisterd aan de radio om het verloop van deze oorlog op de voet te volgen, de vreugde en blijdschap na de overwinning werd zo wereldwijd gevierd, waar via de media in het westen ook de niet-joden bij werden betrokken. Mede door toedoen van Beilkes kinderen kon op de Sovjet regering ook voldoende druk worden uitgeoefend om massale emigratie van Sovjetjoden naar Israël mogelijk te maken.
Een aantal citaten uit TJC vertaald naar het Nederlands geeft een treffend beeld: “De Nazi’s verloren de oorlog (tegen hun messiaanse tweeling en Nemesis, de Sovjet Unie), maar ze hebben de strijd der concepten gewonnen…”, want “Chava’s keuze bleek de meest succesvolle te zijn in de zin dat haar kleinkinderen trotse joden zijn in een joodse staat…”, maar ook, “De meest fundamentele wereldwijde transformatie ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog is dat een nieuwe absolute vorm van moraal het daglicht zag: de Nazi’s als universeel kwaad…” en “De holocaust werd de maatstaf voor alle misdaden, en antisemitisme werd de enige onvergeeflijke vorm van etnische bevooroordeeldheid (…afgezien van racisme dat een vergelijkbare status heeft, maar niet specifiek tribaal is)”. De conclusie: “De Zionistische poging te ontsnappen aan vreemdelingschap, heeft geleid tot een nieuw soort vreemdelingschap. Van voorbeeldige mercuriërs tussen apolliniërs, werden Israëlische joden exemplarische apolliniërs tussen universele (westerse) mercuriërs.” Wij voegen hier aan toe dat een lezer hier kan opmerken dat onder aan de streep ook een door de joden gewonnen tribale oorlog op nazaten van Germaanse Europeanen staat. Bij deze pragmatische doeltreffendheid hoort een zekere mentaliteit. Deze kunnen we afleiden uit de slotwoorden waarmee Slezkine deze kwestie besluit: “Maar het was de identificatie van Beilkes Amerika en Chava’s Israël met Tsaytls martelaarschap die de ware bron vormde voor het jodendom aan het einde van de twintigste eeuw.” Tsaytl was de oudste dochter van Tevye; de nakomelingen van Tsaytl zijn metafoor voor de holocauststlachtoffers. In Hodls Sovjet Unie was men niet bekend met holocaustcultuur of iets vergelijkbaars, waarin aan joden een bijzondere status werd toegekend.
We kunnen zo nuchter constateren dat in de geschiedenis de nazaten van Germaanse en Indo-Europese stammen die de apollinische levensstijl van hun voorouders hebben voortgezet en eveneens de noodzakelijk mercuriaanse ambtelijke functies in Europa vervulden vanuit het oosten (de Duitse boeren en ambtenaren in Tsaristisch Rusland als laatste vertegenwoordiging) steeds verder zijn teruggedrongen naar het westen, waar inmiddels ook gepoogd wordt om ze te vervangen en, naar het zich laat aanzien, getracht wordt definitief iedere herinnering aan deze getalenteerde apolliniërs uit te wissen, alsof ze er nooit zijn geweest (historische verdiensten van blanken vervangen door hun vermeende misdaden etc.). Op typisch mercuriaanse wijze wordt er van alles aan gedaan om onze boeren, de Nederlandse niet altijd even zelfbewuste über-apolliniërs, te onteigenen en dus de voor ons volk meest kenmerkende stand te vernietigen. Door te schermen met verbale wapens zoals “experts”, “de wetenschap”, allerlei klimaat- en milieu-alarmisme etc., en doortrapt gebruik van regel- en wetgeving, wordt de in slaap gesuste onderling verdeelde (nazaten van een) apollinische bevolking bespeeld en afgericht tot keurige circuspaarden die gericht zijn op het zo goed mogelijk uitvoeren van hun al dan niet degeneratieve kunstje voor een complimentje, maar ondertussen niet beseffende dat zij voor hun internationale leiders inmiddels al hebben afgedaan en wederom rijp worden geacht voor de slachtbank (een tweede Tsjeka moloch in ISIS-vorm is bepaald niet ondenkbaar). Maar zoals altijd is het hoog spel dat er gespeeld wordt door de huidige mercuriaanse overheersers, ze blijven eeuwige speculanten, en zij weten dat. Dat omvolking op alle niveaus er zo dik bovenop ligt is veelzeggend: ze zijn in paniek en proberen nog steeds (etno)nationalisme en socialisme krampachtig uit elkaar te houden om effectieve zelfbewuste blanke belangenorganisaties van de onderhandelingstafel te weren, want de bewustwording onder de apollinische en mercuriaanse blanke Nederlander groeit gestaag en onstuitbaar. Voorlopig is ons advies voor de boeren en sympathiserende burgers: doorgaan zo, maar het mag wel een tandje heftiger; verwacht geen redelijkheid of mededogen van de tegenstander, die puur gaat voor de eigen tribale belangen. Een wereld zonder harde stammenstrijd is een utopie, dus de vlag op zijn kop voor onze tribale belangen, voor de belangen van blanke mensen!